Gepubliceerd 24 oktober 2012 | Door tom ribbens
De herfst toont zijn mooiste kleuren in het bos van Landgoed Nieuwkerk. Het was vakantie en door het wegvallen van mijn structuur en identificatie met mijn werk kwam ik zoals vaker in een vakantie bij mijn pijn. Een lijden dat ik al ken vanaf het moment dat ik op een flat ging wonen in Terneuzen en op mijn eigen benen ging staan.
Die week droomde ik over mijn vader, die bijna 10 jaar geleden gestorven is. Hij stond voor me, heel helder, hij zag er met zijn bijna kale hoofd netjes gekapt en gekleed uit. Hij keek me aan, ik zag een groot verdriet in zijn ogen. Ik dacht: nu breekt de emotie door, maar ik werd wakker.
Misschien is het lijden en de pijn die ik voelde wel een oude familiepijn die ik met me meedraag, maar nog niet helemaal helder is. Het is een punt waar ik telkens weer aan sterf, zoals de bomen en planten in het bos om me heen sterven aan de herfst. Laat ik er nu eens goed naar kijken, dacht ik vorige week. Wat is dat lijden nu precies? Het voelt als een gat, dat niet gevuld kan worden met iets van buiten. Niet met mijn werk, niet met mijn vrouw Gebi, niet met mijn kinderen, niet met de wereld of bevestiging van iemand uit de wereld om me heen. Er is een deel in mij dat zich spiegelt aan de wereld, dat succes wil hebben in de wereld, carriere wil maken.
Maar blijkbaar ben ik in essentie iemand die groeit zonder looprekje in de buitenwereld waar ik me aan vast kan klampen. Ik groei met vallen en opstaan, weer vallen en weer opstaan. En ondertussen word ik van binnenuit opgebouwd en weer afgebroken als de seizoenen, als de lente en de herfst.
Niets van buiten kan mijn gat vullen. En tegelijkertijd voelt het alsof ook de liefde afwezig is die mij draagt. Een soort tussengebied, niemandsland. Alsof ik in deze ervaring word gebracht om van te leren. Het enige wat ik kan doen is dit lijden dragen en af en toe uitspreken aan iemand die ik vertrouw. En wachten tot de verlossing van binnenuit zich aandient.
Het doet me denken aan het bekende gedicht Voetstappen in het zand;
Ik droomde eens en zie ik liep aan ’t strand bij lage tij.
Ik was daar niet alleen, want ook God liep aan mijn zij.
We liepen samen het leven door en lieten in het zand een spoor van stappen, twee aan twee;
God liep aan mijn hand.
Ik stopte en keek achter mij en zag mijn levensloop in tijden van geluk en vreugd van diepe smart en hoop.
Maar als ik goed het spoor bekeek zag, langs de hele baan daar waar het juist het moeilijkst was, maar één paar stappen staan…
Ik zei toen: “God waarom dan toch? Juist toen ik U nodig had; juist toen ik zelf geen uitkomst zag op het zwaarste deel van mijn pad.”
God keek toen vol liefde mij aan en antwoordde op mijn vragen:
“Mijn lieve kind, toen ’t moeilijk was, toen heb Ik je gedragen.”
Het valt overigens niet mee om rustig aanwezig te blijven bij het lijden dat zich van binnenuit aandient. In mij word ik dan bestookt met de overtuigingen, stemmetjes en oordelen die onze maatschappij heeft over lijden en pijn. Op de eerste plaats is het een groot taboe. Niemand laat zijn pijn of lijden zien, want met iedereen gaat het zogenaamd goed. En als het dan wordt uitgesproken, krijgt het vaak de naam van depressie of een andere stoornis, waar dan heel snel een pil voor wordt gegeven, zodat het niet gevoeld hoeft te worden en we over kunnen gaan tot de orde van de dag. Pijn en lijden vragen aandacht en dat is een kostbaar goed in onze materialistische samenleving.Vorig weekend tijdens het kijken naar de film Ensemble, c’est tout kwam van binnenuit het antwoord op mijn lijden van de vorige week. Ik voelde liefde voor mezelf die me van binnenuit overstroomde. Het enige, kloppende, volmaakte en helende antwoord. Het is alsof de pijn dan wordt opgebouwd tot het punt dat de liefde van binnenuit de drempel over komt stromen. Ik voel me weer compleet. Compleet in mezelf.
Totdat ik deze week weer begon te werken en geconfronteerd werd met het feit dat de trajecten van mijn huidige klanten aflopen en er voor het eerst in 15 jaar geen nieuwe klanten bij komen. Althans niet vanuit de vormen van werk die ik nu in de wereld heb neergezet. Voor 2013 heb ik nog geen perspectief, dus eigenlijk ook een gat. Toen die realiteit tot me doordrong, vloog de angst me naar de keel, want het einde van het jaar nadert met rasse schreden. Dit lijkt ook wel op een rouwproces, een sterven. Het sterven van mijn huidige vorm van werk. Ik moest denken aan het moment dat je het bericht kunt krijgen dat je kanker hebt, zoals momenteel regelmatig mensen in mijn omgeving. Ik kan me voorstellen dat dan plots ook het toekomstperspectief wegvalt en ik zou waarschijnlijk ook bevangen worden door angst.
Net als in het geval van mijn pijn, mijn lijden, stelde ik mezelf de vraag; wat is nu precies die angst? Ik liep daar een aantal dagen mee rond en plots tijdens de afwas kwam het antwoord. Het is de angst voor het verlies van houvast in de vormenwereld. Ik heb geen houvast aan mijn werk, geen houvast aan mijn relatie – Gebi en mijn kinderen zijn net zo sterfelijk als ik – zelfs geen houvast aan mijn lichaam, want ik ga vast en zeker dood. Misschien morgen wel. Dit is eigenlijk de kern van mijn angst en dat inzicht was bijzonder, want ik voelde daarin een bodem, nog fragiel, maar het was een bodem. De bodem van mijn waarneming. Van mijzelf eigenlijk. Van dat deel in mij dat overblijft, dat deel dat niet sterft, mijn geestelijk deel. Dat deel dat ik ‘ik’ zou kunnen noemen. Dit ben ik werkelijk.
Dan merk ik wel hoe vaak ik geleid word door angst en me onbewust probeer vast te klampen aan de wereld om me heen. Een wereld die met zijn vormen aan veranderingen onderhevig is, telkens weer. Ik vind het moeilijk om dat te zien, om dat te ervaren. Om aan die veranderingen steeds weer te sterven en opnieuw geboren te worden. En steeds als dat gebeurt groei ik, groeit mijn bewustzijn en word ik steeds meer mezelf. De kunst is om telkens weer door de nauwe poort van mijn angst te gaan om er daarna gelauwerd uit tevoorschijn te komen, fris, nieuw. Mijn angst die ik normaal zo veel mogelijk wil vermijden, niet wil voelen, maar die vaak onbewust mijn gedrag stuurt. Af en toe echter klopt de angst zo hard op de deur van mijn persoonlijkheid, mijn harnas, dat ik er niet meer onderuit kan. Angst is de donkere engel, vertelde Maria Hillen, een van mijn levensleraren. Het lukt mij niet altijd om de engel in de angst te herkennen en worstel ik met het feit dat ik iemand ben die iets moet met deze moeilijke emotie, die altijd onverwacht en ongelegen komt. De liefde gebruikt echter alles dat in mij aanwezig is om mij te zoeken en tegelijkertijd word ik ontvankelijk gemaakt om die onvoorwaardelijke liefde te ontvangen. Een wonderlijke weg.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!