Gepubliceerd 18 september 2016 | Door tom ribbens
Vanmorgen kwam het volgende zinnetje in me op: als ik God op de eerste plaats in mijn leven zet, betekent dat eigenlijk dat ik er op vertrouw dat het leven mij geeft wat ik nodig heb. Ik kan mijn controle en kramp loslaten van dat het leven moet gaan zoals ik dat wil. In die zin zou je kunnen stellen dat God een jaloerse god is, omdat hij wil dat we als mens hem op de eerste plaats zetten. Hij wil onze onverdeelde aandacht. Je zou ook kunnen zeggen dat je trouw bent aan je goddelijke oorsprong. Of aan je essentie of Hoger Bewustzijn. God is een beladen en besmet woord, maar ik heb wel besloten om me het woord God niet af te laten pakken, omdat het in de loop van de eeuwen door mensen is misbruikt, besmet, onzuiver gemaakt. Ik heb het hier niet over die uiterlijke, collectieve God van een godsdienst of religie, maar over de innerlijke God die de bron van mijn essentie is. Het is voor mij zoals Etty Hillesum het uitdrukt; ik kom telkens weer uit bij een en hetzelfde woord God. En dat omvat alles en dan hoef ik al het andere niet meer te zeggen.
Zet ik God niet op de eerste plaats in mijn leven, ontstaat er een gat. Ik raak afgescheiden van mijn goddelijke oorsprong. Dat is het gat. Een logische reactie op dat gat is dat ik naar buiten gericht raak en dat gat met allerlei zaken buiten mezelf probeer op te vullen. Dat kan werkelijk van alles zijn; spullen, relaties, ambities. Er ontstaat in feite een valse identiteit, die gebouwd is op dat opvullen van dat gat, wie ik ben in relatie tot wat ik heb, wat ik doe en de rollen die ik speel ten aanzien van mijn relaties. Terwijl wie ik werkelijk ben te maken heeft met mijn verbinding met God, mijn goddelijke oorsprong, mijn essentie, mijn Hoger Bewustzijn. Daar waar ik uit voortkom.
Als ik God, mijn relatie met mijn goddelijke oorsprong, op de eerste plaats zet, verandert dat ook iets ten aanzien van hoe ik naar andere mensen kijk, mijn relatie met andere mensen. Bv. met mijn vrouw Gebi. Vanuit mijn gat, mijn afgescheidenheid, die ik maar al te goed ken, heb ik de overtuiging dat zij mij de liefde moet geven die ik heb gemist. Een eis waaraan zij nooit kan voldoen. En ik ook niet ten aanzien van de ander. Ik kan de ander niet de liefde geven die zij of hij heeft gemist. Ik kan dat gat van de ander niet opvullen. Toch is dat vaak de basis van veel relaties die we hebben. We zitten vaak onbewust vast in wat wel de reddersdriehoek wordt genoemd. We bewegen tussen drie rollen; die van de redder, het slachtoffer en de aanklager. Die rollen wisselen voortdurend, maar hebben als basis het vullen van het gat, dat ontstaat vanuit het afgescheiden zijn van onze goddelijke oorsprong, onze essentie. Op deze manier zetten we een grote druk op de verwachtingen die we hebben van de liefde voor elkaar. Verwachtingen die eigenlijk niemand kan waarmaken en de basis zijn voor de breuk in vele relaties. Waarna we vaak weer een nieuwe relatie beginnen vanuit hetzelfde patroon.
Als we God op de eerste plaats zetten of ons gat laten vullen door de onvoorwaardelijke liefde die er vanuit het Hoger Bewustzijn voor ons is en tegelijkertijd snappen dat er van ieder mens op deze manier wordt gehouden, dan ontslaan we ons van de hoge verwachtingen en eisen die we hebben over de liefde voor elkaar. Als ik weet dat de ander wordt liefgehad van binnenuit, hoef ik die ander die liefde niet te geven. Dan kan ik ontspannen, de ander en mezelf vrij laten en van de ander houden, omdat ik weet dat hij of zij vanuit zijn of haar essentie wordt liefgehad. Khalil Gibran verwoordt dat prachtig. Al zijt gij samen, laat er ruimte tussen u bestaan. En laat de winden van het luchtruim tussen u dansen. Hebt elkander lief, maar maakt de liefde niet tot een verplichting. Laat zij liever een zee zijn die deint tussen de kustlijnen van u beider ziel. Vult elkanders beker, maar drinkt niet uit een en dezelfde bokaal. Geef elkander te eten, maar eet niet van een en hetzelfde brood. Zingt en danst samen, maakt het leven tot een feest, maar laat elkaar vrij, zoals de snaren van een luit op zichzelf staan, al doortrilt hen dezelfde muziek. Geeft uw hart, maar geeft het niet bij elkaar in bewaring, want alleen de hand des levens kan u beider hart bevatten. Sta bij elkander, maar niet te dicht opeen, immers de zuilen van de tempel staan op zichzelf. En de eikenboom en de cipres groeien niet in elkanders schaduw.
Zo is het ook met de mensen die ik begeleid. Als ik weet dat er van die ander wordt gehouden, zoals ook van mij wordt gehouden, er hulp voor die ander is, dan hoef ik met niet verantwoordelijk te voelen voor het wel en wee van de ander. Dan kan ik ontspannen en mezelf ontslaan van de hoge eisen die ik mezelf opleg in het helpen van andere mensen. Dat kan een hele klus zijn, omdat het in mijn systeem zit ingebakken, dat ik me verantwoordelijk voel voor de ander, zoals ik me dat voelde voor mijn ouders vroeger, met name mijn vader, die zeer emotioneel was en wisselend in zijn gemoed. Ik deed dat omdat ik van hem hield, maar het was vanuit onwetendheid. Een hardnekkig patroon, dat ik nu mag leren loslaten, omdat ik nu weet dat er van binnenuit van ieder mens wordt gehouden, zoals er ook van mij wordt gehouden.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!