Gepubliceerd 26 februari 2017 | Door tom ribbens
Vanochtend kreeg ik het innerlijk beeld dat er iedere dag, ieder moment een oneindige hoeveelheid liefde naar me toestroomt. De kunst is nu om door middel van innerlijk werk een bodem in mij te vormen, die deze liefde kan ontvangen. Dit in plaats van de muur die ik om mezelf heen heb gebouwd om deze stroom onvoorwaardelijke liefde tegen te houden. Deze muur is een verzameling van negatieve overtuigingen die ik heb over mezelf; ik ben die liefde niet waard, ik ben niet om van te houden, voor mij is deze liefde niet weggelegd. Deze muur is een verharding die mezelf beschermt tegen weer een teleurstelling, tegen het gekwetst worden, tegen pijn. Die muur zou je mijn ego kunnen noemen, die eigenlijk zegt; die liefde heb ik niet nodig. Ergens zou je ook nog kunnen zeggen dat dit goed bedoeld is van mijn ego, die me beschermt tegen meer pijn. De bedoeling is goed, maar de oplossing is funest, contra productief. Het scheidt mij namelijk van de liefde, van mijn bron. Afgescheiden van mijn noodzakelijk voeding, zonder richting ook. Terwijl ik juist die liefde nodig heb om te helen van de pijn die ik en natuurlijk ieder mens in zijn leven heeft opgelopen.
Gelukkig zijn er scheurtjes, barstjes in die oplossing van mijn ego gekomen, aan de hand van schokken, crisissen die in mijn en in ieders leven plaats vinden. In zo’n crisis ligt altijd de mogelijkheid om ons naar de liefde te keren. Het is een soort kruispunt, waar je kunt kiezen voor een verder verharding van de muur of voor het toelaten van de liefde, die achter die muur op ons wacht. De liefde die trouw is, ons eeuwige trouw heeft beloofd, omdat het onze oorsprong is. In die zin kunnen we nooit definitief afgescheiden raken van deze bron. De liefde neemt ons in de armen als we als een verloren zoon of dochter terugkeren naar huis. Dit ons telkens weer keren naar de liefde in momenten van innerlijke, psychische crisis, veroorzaakt openingen in de muur, die in plaats van ontoelaatbaar, permeabel, doordringbaar wordt. In plaats van het harde ik van ons ego, krijgen we een flexibel ik, dat in staat is om toe te laten wat goed voor ons is en te weren wat niet goed voor ons is. Zoals een semipermeabel membraan in een cel of in onze nieren. Op het moment dus dat we een keer die onvoorwaardelijke liefde in ons hebben toegelaten, wordt onze ik hervormd, omgevormd. We gaan groeien vanuit het zaadje dat de potentie in zich draagt om te worden wie we werkelijk van binnen zijn. Niet vanuit louter aanpassing aan onze omgeving, maar vanuit de individualiteit van ieder mens. Zoals iedere boom weer anders is in het bos waarin ik woon.
Een nieuwe ik, een nieuwe mens wordt geboren. Ben een schepsel, word een schepper, zoals Rumi dit zo mooi zegt. Vanuit de oude mens, gebaseerd op de de muur die ons scheidt van de onvoorwaardelijke liefde, wordt een nieuwe mens geboren, die zich bewust is van de verbondenheid met alles dat leeft. Met mijn nieuwe ik wordt tegelijkertijd een nieuw bewustzijn geboren. De rups wordt een vlinder. Dat is werkelijk een mooie vergelijking, omdat waar we eerst gevangen zaten in ons lichaam, zoals een rups, we nu vanuit de nieuw ontdekte, geestelijke vermogens van de nieuwe ik, kunnen vliegen als een vlinder.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!